Friday, February 03, 2006

 

Texte complet arrêt tant FR que NL

Numéro : JC034B3_1 Date : 2003-04-11 Juridiction : COUR DE CASSATION, SECTION NEERLANDAISE, 1E CHAMBRE Siège : WAUTERS - Rapporteur : WAUTERS - Min. Public : DUBRULLE

LOUAGE DE CHOSES - BAIL A FERME - Fin (congé. Prolongation. Réintégration. Etc)CongéExploitation personnelleCopropriétéConjoint
Il n'est pas porté atteinte à la possibilité de mettre fin au bail en vue de l'exploitation personnelle du bien loué au profit du conjoint du copropriétaire qui possède au moins la moitié indivise du bien loué, lorsque ledit conjoint est également copropriétaire pour une quotité inférieure à la moitié.

-LOI DU 04-11-1969,ART Art. 7, début
N° C.00.0422.N D.C. E., Me René Bützler, avocat à la Cour de cassation, contre 1. M. B., et 2. B. G., Me Johan Verbist, avocat à la Cour de cassation. I. La décision attaquée Le pourvoi en cassation est dirigé contre le jugement rendu le 21 avril 2000 par le tribunal de première instance de Gand, statuant en degré d'appel. II. La procédure devant la Cour Le conseiller Ernest Waûters a fait rapport. L'avocat général Guy Dubrulle a conclu. III. Le moyen de cassation IV. La décision de la Cour Attendu que l'article 7, début et 1°, alinéa 2, de la loi sur les baux à ferme dispose que, si le bien loué est ou devient copropriété de plusieurs personnes, qui reçoivent leur part autrement qu'en héritage ou par legs, il ne peut être mis fin au bail en vue de l'exploitation personnelle au profit d'un copropriétaire, de son conjoint, ses descendants, enfants adoptifs ou de son conjoint ou des conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs, que si ce copropriétaire possède au moins la moitié indivise du bien loué ; Que cet article permet donc de mettre fin au bail au profit du conjoint du copropriétaire susvisé ; Attendu qu'il n'est pas porté atteinte à la possibilité de mettre fin au bail au profit du conjoint du copropriétaire qui possède au moins la moitié indivise du bien loué lorsque ce conjoint est également copropriétaire pour une quotité inférieure à la moitié ; Attendu que le moyen, qui repose sur l'hypothèse qu'il ne peut être mis fin au bail au profit d'un futur exploitant qui est le conjoint d'un copropriétaire qui possède au moins la moitié indivise du bien loué si ledit conjoint n'est pas en même temps copropriétaire d'au moins la moitié du bien loué, manque en droit ;

PAR CES MOTIFS, LA COUR Rejette le pourvoi; Condamne le demandeur aux dépens. Ainsi jugé par la Cour de cassation, première chambre, à Bruxelles, où siégeaient le conseiller faisant fonction de président Ernest Waûters, les conseillers Greta Bourgeois, Ghislain Londers, Eric Stassijns et Albert Fettweis, et prononcé en audience publique du onze avril deux mille trois par le conseiller faisant fonction de président Ernest Waûters, en présence de l'avocat général Guy Dubrulle, avec l'assistance du greffier Philippe Van Geem. Traduction établie sous le contrôle du conseiller Christian Storck et transcrite avec l'assistance du greffier Marie-Jeanne Massart. Le greffier, Le conseiller,
=======================================================
Numéro : RC034B3_1
Date : 2003-04-11 Juridiction : HOF VAN CASSATIE, NEDERLANDSE AFDELING, 1E KAMER - Siège : WAUTERS- Rapporteur : WAUTERS- Min. Public : DUBRULLE- Numéro de rôle : C000422N

HUUR VAN GOEDEREN - PACHT - Einde (opzegging. Verlenging. Terugkeer. Enz)OpzeggingPersoonlijke exploitatieMede-eigendomEchtgenoot

Aan de mogelijkheid om opzegging van de pacht te geven voor de persoonlijke exploitatie van het pachtgoed door de echtgenoot van de mede-eigenaar, welke laatste ten minste de onverdeelde helft ervan bezit, wordt geen afbreuk gedaan doordat deze echtgenoot tevens mede-eigenaar ervan is voor minder dan de helft.
Base légale
-WET VAN 04-11-1969,ART Art. 7, aanhef


Nr. C.00.0422.N D.C.E. eiser, vertegenwoordigd door mr. René Bützler, advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 1000 Brussel, Quatre Brasstraat 6, alwaar keuze van woonplaats wordt gedaan, tegen 1. M.B., en zijn echtgenote 2. B.G. verweerders, vertegenwoordigd door mr. Johan Verbist, advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 1000 Brussel, Brederodestraat 13, alwaar keuze van woonplaats wordt gedaan. Bestreden beslissing Het cassatieberoep is gericht tegen een vonnis, op 21 april 2000 in hoger beroep gewezen door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent. Rechtspleging voor het Hof Raadsheer Ernest Waûters heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Guy Dubrulle heeft geconcludeerd. Middel Eiser voert in zijn verzoekschrift een middel aan. Geschonden wettelijke bepalingen artikel 7, 1°, tweede lid, van de wet van 4 november 1969, zoals gewijzigd door de wet van 7 november 1988, zijnde afdeling 3 ("Regels betreffende de pacht in het bijzonder") van boek III, titel VIII, van het Burgerlijk Wetboek. Aangevochten beslissingen De rechtbank van eerste aanleg verklaart in de bestreden beslissing eisers hoger beroep ongegrond en veroordeelt eiser door bevestiging van de beslissing van de Vrederechter van 28 januari 1999 het pachtgoed ter vrije beschikking te stellen van de verweerders tegen 30 september 2001, op volgende gronden : "Indien het pachtgoed in mede-eigendom toebehoort aan verschillende mede-eigenaars (in casu M. en B.) kan opzegging worden gegeven om dit pachtgoed te laten exploiteren door een mede-eigenaar of diens 'naaste familieleden' (zijnde M. de echtgenoot van de mede-eigenaar B.), indien aan één van de twee volgende voorwaarden wordt voldaan : ofwel moet de betrokken mede-eigenaar zijn onverdeeld aandeel hebben verkregen ingevolge erfopvolging of legaat, dit is hier niet van toepassing ; ofwel moet het onverdeeld aandeel van de betrokken mede-eigenaar (B.) ten minste de helft van het pachtgoed bedragen wat hier het geval is. B. bezit 23/26 van het pachtgoed. Mevrouw B. kan dus geldig opzegging geven in het voordeel van haar echtgenoot de heer M., zoals gesteld in de opzeggingsbrief. De bedoeling van artikel 7, 1°, tweede lid van de Pachtwet is te vermijden dat een derde zou opgenomen worden in 'de groep van de rechthebbenden op eigen ingebruikneming' ingevolge de schenking of de aankoop van een klein onverdeeld aandeel. Er is in de gegeven omstandigheden geen enkele reden om het eerste vonnis wat dit bestreden gedeelte betreft te hervormen". Grieven Overeenkomstig artikel 7 van de Pachtwet, vormend afdeling 3 van titel VIII van boek III van het Burgerlijk Wetboek, kan de verpachter bij het einde van elke pachtperiode een einde maken aan de pacht indien hij van een ernstige reden doet blijken, waartoe overeenkomstig dit zelfde artikel kan gerekend worden (1°) het door de verpachter te kennen gegeven voornemen om zelf het verpachte goed geheel of gedeeltelijk te exploiteren of de exploitatie ervan geheel of gedeeltelijk over te dragen aan de door de wet nader genoemde verwanten. Overeenkomstig het tweede lid van dit primo, in geval het pachtgoed mede-eigendom is of wordt van verscheidene personen, kan aan de pachtovereenkomst slechts een einde worden gemaakt voor de persoonlijke exploitatie ten behoeve van een mede-eigenaar of de door de wet genoemde verwanten, voor zover de mede-eigenaar ten minste de onverdeelde helft van het pachtgoed bezit of zijn deel heeft verkregen door erfopvolging of legaat. Op grond van de tekstuele interpretatie van artikel 7, enig lid, 1°, tweede lid, van de Pachtwet, kan niet worden ontkend dat de term mede-eigenaar in genoemd artikel duidelijk slaat op de mede-eigenaar voor wie de opzegging voor de persoonlijke exploitatie wordt gedaan en niet op de opzeggende partij ("voor de persoonlijke exploitatie van een mede-eigenaar ... voor zover die mede-eigenaar"). Indien derhalve opzegging wordt gegeven om een pachtgoed te laten exploiteren door een mede-eigenaar (in casu de eerste verweerder), moet worden besloten, gelet op de vaststellingen van de rechtbank, dat in onderhavige zaak die mede-eigenaar geen onverdeelde helft van het pachtgoed bezit, maar slechts 3/26ste. Eiser voerde dit in conclusies aan. Het bestreden vonnis kon bijgevolg niet oordelen dat opzegging wettig kan worden gegeven om dit pachtgoed te laten exploiteren door een mede-eigenaar of diens naaste familieleden (de eerste verweerder) wanneer het onverdeeld aandeel van de opzeggende mede-eigenaar (de tweede verweerster) ten minste de helft van het pachtgoed bedraagt. Ofschoon de tweede verweerster, zoals uit de vaststelling van de rechtbank blijkt, 23/26ste van het pachtgoed bezit, dient nochtans slechts rekening te worden gehouden met het aandeel van de mede-eigenaar die tot exploitatie zal overgaan (zijnde de eerste verweerder), met name 3/26ste. De rechtbank van eerste aanleg geeft aldus aan artikel 7, 1°, tweede lid, van de Pachtwet een interpretatie die niet wettig is. Hieruit volgt dat het vonnis artikel 7, enig lid, 1°, tweede lid, van de Pachtwet, zijnde wet van 4 november 1969, zoals gewijzigd door de wet van 7 november 1988, vormende afdeling 3 "Regels betreffende de pacht in het bijzonder" van boek III, titel VIII, van het Burgerlijk Wetboek, schendt. Beslissing van het Hof Overwegende dat artikel 7, aanhef en 1°, tweede lid, van de Pachtwet bepaalt dat in geval dat het pachtgoed mede-eigendom is of wordt van verscheidene personen, anders dan bij verkrijging door erfopvolging of legaat, aan de pachtovereenkomst slechts een einde kan worden gemaakt voor de persoonlijke exploitatie ten behoeve van een mede-eigenaar, zijn echtgenoot, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of die van zijn echtgenoot of van de echtgenoot van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen, voor zover die mede-eigenaar ten minste de onverdeelde helft van het pachtgoed bezit ; Dat dit artikel aldus toelaat opzegging te geven in het voordeel van de echtgenoot van de hiervoor bedoelde mede-eigenaar ; Overwegende dat aan de mogelijkheid om opzegging te geven in het voordeel van de echtgenoot van de mede-eigenaar die ten minste de onverdeelde helft van het pachtgoed bezit, geen afbreuk wordt gedaan doordat deze echtgenoot tevens mede-eigenaar is van het opgezegde goed voor minder dan de helft ; Overwegende dat het middel dat ervan uitgaat dat geen opzegging kan worden gegeven in het voordeel van een toekomstig exploitant die de echtgenoot is van een mede-eigenaar die ten minste de onverdeelde helft van het pachtgoed bezit, omdat die echtgenoot tevens mede-eigenaar is die ten minste de helft van het pachtgoed bezit, faalt naar recht ; Dat het middel niet kan worden aangenomen ;

OM DIE REDENEN, HET HOF, Verwerpt het cassatieberoep ; Veroordeelt eiser in de kosten. De kosten begroot op de som van vijfhonderd en elf euro eenendertig cent jegens de eisende partij en op de som van honderd drieënvijftig euro negenenzestig cent jegens de verwerende partijen. Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door raadsheer Ernest Waûters, waarnemend voorzitter, de raadsheren Greta Bourgeois, Ghislain Londers, Eric Stassijns en Albert Fettweis, en in openbare terechtzitting van elf april tweeduizend en drie uitgesproken door raadsheer Ernest Waûters, waarnemend voorzitter, in aanwezigheid van advocaat-generaal Guy Dubrulle, met bijstand van griffier Philippe Van Geem.



Comments: Post a Comment



<< Home

This page is powered by Blogger. Isn't yours?